pagina's

vrijdag 23 augustus 2019

Globalisering, democratie en nationalisme

Dani Rodrik

Toen even meer dan tien jaar geleden de economische crisis uitbrak, met de bankencrisis en een economische krimp, veronderstelden velen dat dit het einde was van het klassieke neoliberalisme: het streven naar globale vrijhandel op basis van marktwerking, die alle poriën van de (nationale) samenlevingen moest doordringen en toch, althans in sommige westerse staten, gepaard ging met ene beperkte mate van democratie. 



Het neoliberalisme was een middel om te proberen de winsten van kapitalistische ondernemingen weer op peil te brengen ten koste van de welvaart van de burgers en publieke voorzieningen. Tijdens de economische crisis veronderstelde men dat er een tegenreactie zou komen, waarbij weer zou worden teruggekeerd naar meer overheidsinvloed, herwaardering van publieke voorzieningen en verdere ontwikkeling van de democratie. Het neoliberalisme zou tegenover de volkeren zijn geloofwaardigheid verliezen.

Anderen wezen er ook toen al echter op, dat een nieuwe vorm van neoliberalisme zeer wel mogelijk was, maar dan gepaard gaande met een meer autoritaire staat, die met behulp van de nieuwste technologieën op het gebied van volgen en controleren van burgers de volkeren in het gareel zou houden bij handhaving van de (rauwe) kapitalistische markteconomie met minimaal overheidsingrijpen.

Sindsdien gingen de ontwikkelingen in de richting van de laatste optie.

China, een dictatuur met de ontwikkeling van een sociaal kredietsysteem om de burgers te controleren is daarvan een voorbeeld. Ook in westerse kapitalistische landen werden geavanceerde controle- en beïnvloedingssystemen ontwikkeld, zowel bij grote multinationals zoals Google, Facebook en Amazon, als bij de overheid. Hoe moeten we deze ontwikkeling verder analyseren?

Globaliserings- paradox

Dani Rodrik is een beroemde econoom Hij werd bekend om zijn analyse dat het in de huidige mondiale context onmogelijk is om de democratie, nationale zelfbeschikking en economische globalisering tegelijkertijd na te streven. Je kunt slechts twee van de drie tegelijk realiseren. Rodrik laat zien hoe ongelimiteerde globalisering en nationale democratie met elkaar in strijd zijn. In het geval van vrij internationaal verkeer van arbeid en kapitaal is de natiestaat nog slechts de volger van de wereldeconomie. De nationale democratie en de eigen lotsbestemming verdwijnen daarmee, en wordt vervangen door een autoritaire staat die de burgers in het gareel moet houden. In zo’n wereld kan de overheid zich alleen maar aanpassen aan de eisen van de internationale economie en is de eigen beleidsruimte geminimaliseerd. Het nastreven van hyperglobalisering kan wel samengaan met democratie, maar dan alleen in de vorm van ‘global governance’; dit betekent dan dus ook meteen het einde van de natiestaat. De nationale democratie en een sterke nationale overheid kunnen ook samen gaan, maar alleen als er paal en perk wordt gesteld aan globalisering, en de open grenzen dus juist (deels) gesloten worden. Lees meer over de analyse van de theoriën van Dani Rodrik in dit artikel van Robert Went. 

Het antwoord van populistisch rechts

In een helder artikel in de New York Times analyseert een andere beroemde wetenschapper, de historicus Quinn Slobodian hoe populistisch rechts en extreem rechts met het trilemma van Rodrik omgaan.

President Trump en populistisch rechts in verschillende landen willen de vrije beweging van goederen en geld, dus vrijhandel, handhaven, maar niet de vrije beweging van mensen. Ogenschijnlijk doet populistisch rechts iets anders. Trump fulmineert tegen de ‘ideologie van de globalisering’ en de ‘onverkozen, onbetrouwbare bureaucratie’ van instanties als het IMF en de WTO. In feite is na de linkse anders- globaliseringsbeweging van de jaren negentig van de vorige eeuw een nieuwe alternatieve globaliseringsbeweging opgekomen, met kritiek op de globalisering, maar dan van rechts.

President Trump en populistisch rechts prediken niet het einde van de globalisering, maar hun eigen versie ervan, zij willen nog steeds uitgebreide handel en onbelemmerde geldstromen, maar zij trekken een grens waar het gaat om de migratie. Het gaat dus niet om een tegenstelling tussen gesloten versus open samenlevingen, maar om bepaalde aspecten van de globalisering te behouden en andere niet.

Maar hoe moeten we dan de handelsoorlogen zien zoals Trump die voert, in het bijzonder met China? Is dat niet gericht op het ouderwetse streven naar zelfvoorziening van naties met gesloten grenzen? Dat is niet het geval. Trump wenst Amerika niet terug te trekken van de wereldmarkt. De bedoeling is om door unilaterale acties andere landen te dwingen een betere toegang van Amerikaanse producten toe te staan. Maar het doel daarvan is juist vrijhandel zonder barrières.

Ook de Brexit campagne van de Britse conservatieven was en is niet gericht tegen vrijhandel, maar op een overgang van de Europese economie naar een globale, zonder de storing van een regulering vanuit Brussel. Een recent rapport van Britse en Amerikaanse denktanks stelt een nieuw vrijhandelsverdrag voor tussen de twee landen dat een begin zou kunnen zijn van een nieuwe wereldhandels organisatie, een soort WTO 2.0. Doel van die WTO 2.0 zou dan moeten worden Chinese staatssubsidies aan te vallen en een vermindering van door staten gegarandeerde publieke diensten zoals een nationale gezondheidszorg.

Dit patroon van de alternatieve globalisering van rechts herhaalt zich bij rechts-populistische partijen in Duitsland en Oostenrijk. Geen van deze partijen verwerpt eigenlijk de globalisering door te pleiten voor een zelfvoorzienende economie van de natie-staat en terugtrekking van de wereldmarkt. De Europese Unie wordt weliswaar veroordeeld, maar de achterliggende visie is toename van de internationale handel en toename van de concurrentie. Verschillende leiders van de Alternative für Deutschland zijn lid van van een organisatie die vernoemd is naar een van de grondleggers van de neoliberale ideologie van het vrije marktkapitalisme, Friedrich Hayeck: de F. A. Hayek Foundation.

Samengevat is de formule van de rechtspopulistische alternatieve globalisering ja tegen vrije kapitalistische markteconomieën en vrijhandel, nee tegen migratie, democratie, en het uitgangspunt dat alle mensen in principe gelijkwaardig zijn. Of om het anders te zeggen: zij kiezen uiteindelijk in het trilemma van Rodrik voor globalisering en autoritaire staat.

Het zou een onderschatting betekenen van populistisch rechts om daarin alleen vijandigheid jegens andere volkeren te zien, of een achterhoedegevecht tegen de afbraak van de nationale staat en haar identiteit, of de productie van rechtse bagger met vooroordelen. Denktanks uit die hoek zijn wel degelijk bezig een inhoudelijk doordacht alternatief te ontwikkelen voor de neoliberale globalisering zoals die zich sinds de jaren tachtig ontwikkeld heeft en die aanpassing behoeft.

Wat moet het antwoord van links zijn?

Dani Rodrik heeft ook nagedacht over een oplossing voor zijn trilemma. Sommige partijen zoals de VVD en D66, menen voluit te moeten kiezen voor hyperglobalisering, met het uitgangspunt dat we op nationaal beleidsniveau dan dus nauwelijks meer beleid kunnen voeren. We kunnen ons nog slechts aanpassen aan de wereldeconomie. De SP kiest voor een andere route, namelijk het beperken van globalisering in een poging de natiestaat en de eigen nationale beleidskeuzes overeind te houden.

Rodrik analyseert, dat het trilemma zich nu nog niet in alle scherpte voordoet; de globalisering is beperkt, en de natiestaten bestaan nog steeds en hebben nog steeds een grote invloed. Hij betoogt dat geredeneerd vanuit de huidige situatie globalisering juist heel goed kan samengaan met een sterke lokale gemeenschap met een grote beleidsruimte. Het is mogelijk de voordelen van een meer gematigde globalisering veilig te stellen, tezamen met het centrale belang van nationaal of lokaal beleid.

We zien nu in de wereld dat er bijvoorbeeld grote verschillen zijn qua inrichting van de samenleving tussen landen die succes hebben in de globalisering, bijvoorbeeld Nederland en Zweden versus Amerika, als het gaat om zaken als belastingen, inkomensverdeling, onderwijs of sociale zekerheid. Ook in de moderne wereld van de globalisering zijn er blijkbaar nog steeds verschillende wegen voor een natiestaat mogelijk. Het moet volgens Rodrik mogelijk zijn een èn èn verhaal te houden, dat mensen aanspreekt die nu zowel wantrouwen hebben tegen de globalisering als tegen de nationale overheid. Enerzijds moeten zowel het oude neoliberalisme als het rechts-populistisch alternatief voor globalisering onder kritiek gesteld worden als een onrechtvaardige, ongereguleerde en ondemocratische kapitalistische ordening die gepaard gaat met grote ongelijkheden tussen armoede en rijkdom in de wereld. Deze kritiek moet mede centraal worden gesteld bij de bestrijding van populistisch rechts. Belangrijke thema’s zijn: kwijtschelding van schulden van ontwikkelingslanden, een aanpak van ecologische en sociale wantoestanden en rechtvaardige regels voor wereldhandel en internationale financiële transacties.

Anderzijds is er nog steeds ruimte om op nationaal niveau een ander beleid te voeren, waarbij een rechtvaardig sociaal beleid kan worden gevoerd. Het telkens terugkerende excuus dat bepaalde rechtvaardige maatregelen niet kunnen vanwege de niet te beïnvloeden globalisering en internationale concurrentieverhoudingen of de regels van de EU moet worden ontmaskerd.

Maar voorwaarde voor de ontwikkeling van een dergelijke politiek zijn sociale bewegingen en bijvoorbeeld vakbonden die zich zowel op het nationale niveau richten als op internationale samenwerking om een beweging op te bouwen die de èn èn politiek vorm kan geven en waarbij de andere oplossingen van het trilemma- hyperglobalisering zonder democratie en nationale zelfbeschikking zonder internationale globalisering- worden verworpen.

Piet van der Lende

]]>

Daklozen, spookjongeren, voedselbanken en miljonairs

Zomaar wat berichten van de laatste maand. Vandaag maakte het CBS bekend, dat het aantal daklozen in Nederland in tien jaar tijd meer dan verdubbeld is. In 2009 waren 17.800 mensen dakloos.  Vorig jaar waren dat er 39.300. Vooral het aantal jonge daklozen is in tien jaar tijd toegenomen. Vorig jaar was 1 op de 3 daklozen tussen de 18 en 30 jaar. Uit de cijfers blijkt verder dat het vaak mannen zijn die dakloos zijn en dat meer dan de helft van de daklozen een migratieachtergrond heeft.

Dinsdag maakte de koepel van voedselbanken bekend, dat het aantal deelnemers aan voedselbanken is gestegen. Uit de halfjaars enquête onder de voedselbanken blijkt dat het klantenaantal nog steeds toeneemt. Het aantal geholpen huishoudens steeg met 8%. Het aantal kinderen steeg met bijna 7%

De samenstelling van het klantenbestand lijkt te veranderen. Er werden relatief meer alleenstaanden en een ouder gezinnen geholpen. Het aantal ouderen dat een beroep doet op voedselhulp stijgt ook. Dit zou kunnen komen doordat de kosten van levensonderhoud harder zijn gestegen (BTW verhoging, en energie) dan de pensioenen en AOW.


Eind juli werd bekend dat het aantal spookjongeren toeneemt. In principe staan burgers in Nederland ingeschreven bij de gemeente op het adres waar je woont. Spookjongeren staan niet ingeschreven bij de gemeente. Of ze hebben de afkorting ‘VOW’ achter hun naam. Dat zit zo. Bij een verhuizing geef je dat door aan de gemeente. Maar soms doet men dat niet. Of iemand anders schrijft jou uit zonder een nieuw adres van jou op te geven. Dan krijgt de persoon waarvan de woonplaats onbekend is de afkorting VOW achter zijn of haar naam. ‘Vertrokken Onbekend Waarheen’. In 2018 hadden 50.124 jongeren tussen de 18 en 27 jaar de letters VOW achter hun naam, ruim 1500 meer dan het jaar ervoor. Die letters VOW achter een naam hebben grote gevolgen. Als de gemeente niet weet waar je bent, dan wordt je BSN-nummer als het ware bevroren. Dat betekent dat je kan fluiten naar alle voorzieningen van de verzorgingsstaat. Je kunt geen zorgverzekering afsluiten, uitkering aanvragen of een baan aannemen. Jongerenwerkers zien deze doelgroep vaak afglijden in de criminaliteit of de prostitutie.

En dan dit bericht:  Het aantal miljonairs in Nederland blijft toenemen. Ons land telde begin 2017 ongeveer 115.000 miljonairshuishoudens, zo’n 3000 meer dan een jaar daarvoor. Gemiddeld beschikten de miljonairs over een vermogen van ruim 3 miljoen euro. Daarbij zijn de waarde van de eigen woning en eventuele hypotheekschulden niet meegeteld!. Een groot deel van het vermogen van de miljonairs zit vaak in eigen bedrijven. Het besteedbaar jaarinkomen van miljonairshuishoudens bedroeg in 2017 gemiddeld 117.000 euro, waar niet-miljonairs het gemiddeld met 40.000 euro moesten doen.

Er zijn allerlei meer of minder voor de hand liggende commentaren op bovenstaande nieuwsberichten mogelijk. Duidelijk is in ieder geval dat de kloof tussen heel arm en heel rijk sterk toeneemt, waarbij de regering de armen armer en de rijken rijker maakt. Terwijl de laatste groep allerlei belastingvoordelen van de overheid geniet, worden de armen onderworpen aan o.a. het controleregiem van de bijstand, waarbij ze aan een woud van streng gecontroleerde regels worden onderworpen- sommigen spreken van een sociaal panopticum- en moeten leven van een veel te laag sociaal minimum.

Deels  is daarmee al een antwoord gegeven op de vraag hoe kan het, dat in een rijk land als Nederland spookjongeren zonder enige voorziening rondzwerven, mensen geen geld hebben om eten te kopen en een beroep moeten doen op de voedselbank, en het fundamentele mensenrecht van een dak boven je hoofd in Nederland voor velen niet wordt gerealiseerd? Het is deels het gevolg van overheidsbeleid. Het zou te ver voeren, in dit artikel alle oorzaken op te sommen. Een paar opmerkingen. Daklozen, mensen die een beroep doen op de voedselbank, spookjongeren, hebben vaak te maken met een schuldenproblematiek. Globaal zijn er de volgende typen schulden te onderscheiden:

1. Overlevingsschulden. De schuldenaar heeft te weinig inkomsten in verhouding tot zijn vaste lasten. Dit type schulden komt vooral voor bij mensen die rond het sociaal minimum leven. Deze schuldenaars zullen moeten proberen om hun inkomsten te verhogen door bijvoorbeeld werkaanvaarding of door via hulpverlening gebruik te maken van inkomensverruimende maatregelen, zoals huurtoeslag en zorgtoeslag maar ook het vaak ingewikkelde gemeentelijk minimabeleid.

2. Overbestedingsschulden De schuldenaar heeft in beginsel genoeg geld, maar heeft te veel kredieten afgesloten en is hierdoor in financiële problemen gekomen. Hier vinden we de middengroepen die door hoge kosten zoals kinderopvang betalen of een hypotheek, het hoofd niet boven water kunnen houden.

3. Aanpassingsschulden De schulden zijn een gevolg van een aanzienlijke verandering aan de uitgaven- en of inkomstenkant. Denk aan situaties als echtscheiding, werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en dergelijke.

4. Compensatieschulden Deze schulden ontstaan door psychologische problemen zoals drugs- of koopverslaving. Hierbij zullen de problemen die de basis vormen van de problematische schuldsituatie moeten worden opgelost.

Er is nog een vijfde vorm, de zogenaamde ‘aangekoekte schulden’. Dat zijn schulden die ontstaan door boeten, rente, aanmaningen, incassokosten, afsluitingen en aansluitingen, bezoek van deurwaarders, et cetera. Door dergelijke bewegingen rond de oorspronkelijke schuld verdubbelen schuldbedragen zich snel.

Duizenden hulpverleners en ambtenaren zoals GGZ consulenten, sociaal raadslieden, maatschappelijk werkers, sociale dienst ambtenaren etc. houden zich in Nederland bezig met pogingen, de schuldenproblematiek van bovengenoemde categorieën op te lossen. En er is wetgeving, zoals de WSNP, de Wet Schuld Sanering Natuurlijke personen. Over deze hulpverlening als het eigenlijk te laat is valt veel te zeggen, maar ik wil in dit stukje het overheidsbeleid onder de loep nemen. Moeten we niet ook een preventief beleid voeren?

Wat opvalt bij bovengenoemde typen schulden is in de eerste plaats dat veel schuldenaren blijkbaar geen financiële reserve hebben om klappen op te vangen of onvoorziene uitgaven te financieren. (de overlevingsschulden en de aanpassingsschulden). In de tweede plaats dat regelingen en publieke diensten vrij snel wegvallen als bijvoorbeeld het inkomen uit betaald werk wat hoger is. (de overbestedingsschulden). Hoe komt het dat er geen financiële reserve is? Ik denk in de eerste plaats omdat het sociale minimum veel te laag is om van te leven. Je kunt er in het gunstigste geval je vaste lasten mee betalen, en je dagelijkse boodschappen als je zuinig aan doet, maar aan het eind van de maand zit je bij wijze van spreken op 0. Er is geen gelegenheid om te sparen. Uit het oogpunt van preventief beleid heeft het dus wel degelijk zin om het sociale minimum te verhogen. De FNV voert momenteel campagne om het wettelijk minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen naar 14 euro per uur te krijgen onder het motto: #samenvoor14. Maar dat is niet voldoende. Ook is het de vraag, of bepaalde publieke voorzieningen zoals eigenlijk ook de kinderopvang, niet goedkoper moeten worden om de mensen met overbestedingsschulden tegemoet te komen.

Maar vele regelingen zullen moeten veranderen, zoals de Participatiewet waaruit de bijstandsuitkeringen worden betaald. Bij de invoering van de kostendelersnorm- (een korting in de bijstand als er een volwassene bij je in huis woont) werd erop gewezen, dat die de toename van het aantal spookjongeren zou bevorderen. Hoofden van een-ouder gezinnen zouden wel eens hun meerderjarig kind het huis uit kunnen bonjouren, om de korting van de kostendelersnorm te ontlopen, zeker wanneer het hoofd van het een-ouder gezin het water financieel gezien al aan de lippen staat. Eigenlijk is de hele Participatiewet zo ingericht, dat het onder dat regime onmogelijk is een reserve op te bouwen om calamiteiten op te vangen. Het principe is: als er van elders inkomsten zijn, bijvoorbeeld uit deeltijdarbeid, wordt dat in mindering gebracht op je uitkering, en als je ergens kosten kunt besparen, wordt je ook gekort. Dit basisprincipe maakt het ook onmogelijk een reserve op te bouwen.

Ronduit belachelijk zijn de regels op het gebied van kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en waterschapslasten. Om voor kwijtschelding in aanmerking te komen moet je spaargeld letterlijk 0 zijn. Heb je een paar honderd euro, dan moet je al betalen. Dus de minima worden voor de keus geplaatst: zorgen dat ik totaal geen reserve heb, of eerst 500 sparen voor de  belastingen en dan begin ik pas te sparen voor mezelf.

Er lijkt mij een verband te bestaan tussen de nieuwe cijfers over dakloosheid en de spookjongeren. Vooral het aantal jonge daklozen is de afgelopen tien jaar toegenomen. Een deel van de jongeren die verschijnt in de daklozenstatistieken lijkt mij te behoren tot de categorie spookjongeren. En hiermee stuiten we op een ander fenomeen van een falend overheidsbeleid: de rigide administratieve bureaucratische registratiesystemen met haar controlemechanismen, die verhinderen dat een daklozen uit zijn of haar situatie komt. Bekend bij daklozen en spookjongeren is het principe van de administratieve vicieuze cirkel. Zoals we hiervoor zagen hebben spookjongeren de afkorting VOW achter hun naam en is het BSN nummer bevroren. Dan kom je voor allerlei regelingen niet in aanmerking, en dus kun je je problemen niet oplossen. Om een bijstandsuitkering aan te vragen, moet je niet alleen een werkend BSN nummer hebben, je moet je woon of verblijfplaats opgeven. En jezelf legitimeren met een ID kaart of paspoort. Veel daklozen hebben dat niet. Dus geen bijstandsuitkering, dus geen begin van een oplossing. Hoe belachelijk de systemen zijn blijkt wel uit het feit, dat daklozen die toch een uitkering krijgen te maken krijgen met ‘struikbezoeken’. Handhavers gaan op pad in parken en straten om te controleren of de bewuste dakloze zich wel bevindt bij het opgegeven bosje of bruggetje.

Het is onmogelijk alle aspecten van een preventief beleid te behandelen, ik heb enkele punten genoemd. Maar bij deze regering ontbreekt de politieke wil om de kloof tussen arm en rijk te verkleinen en iets aan bovengenoemde zaken te doen, te financieren door de rijken een beetje meer belasting te laten betalen. En niet te vergeten de grote  bedrijven te belasten, die van gekkigheid niet meer weten wat ze met hun geld moeten doen. Er is geld zat!

Piet van der Lende

]]>

maandag 19 augustus 2019

Misstanden bij werk-leer bedrijf in Voorne-Putten. FNV vraagt Autoriteit Persoonsgegevens om onderzoek

In een brief aan de Autoriteit Persoonsgegevens vraagt FNV-bestuurder uitkeringsgerechtigden, Felix Alejandro Perez, om te onderzoeken of de gemeenten Nissewaard, Hellevoetsluis, Brielle en Westvoorne in strijd met de wetgeving op het gebied van de persoonsregistratie, de AVG en WBP hebben gehandeld.


Deze gemeenten in Voorne-Putten hebben bijstandsgerechtigden van begin 2015 tot juli 2018 vingerafdrukken afgenomen. De methode werkte als volgt. Men had een systeem van in- en uitklokken met gebruik van een vingerscan. Uitkeringsgerechtigden moesten via een vingerscan in- en uitklokken bij hun werkbedrijf. Volgens de wetgeving is dit niet toegestaan, het werkleerbedrijf deed dit echter toch. De vingerscan werd ingezet om duidelijke gegevens te verzamelen over werktijden. Mensen die niet mee wilden werken, zouden minder geld krijgen.De bijstandsgerechtigden waren bij het werk-leerbedrijf Voorne-Putten onder druk van kortingen op hun uitkering tewerkgesteld. Zij kregen geen loon en moesten werken met behoud van uitkering. Oftewel: gewoon dwangarbeid volgens de definities van internationale verdragen. Volgens een brief van Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Tamara van Ark, was het nemen van vingerafdrukken mogelijk in strijd met de wet (unieke identificatie en onvrijwillig). ‘Gemeenten moeten hun excuses maken en deze mensen compenseren!’, aldus Perez.

Het schandaal werd vorig jaar aan het licht gebracht door voormalig GroenLinks-raadslid en -statenlid Alfred Blokhuizen. Hij meldde de misstand bij de AP, die VPW en de gemeenten vervolgens op de vingers tikte. En nu wordt de Autoriteit Persoonsgegevens om een onderzoek gevraagd. Omdat volgens de FNV de contracten om die reden niet geldig zijn, moeten de bijstandsontvangers alsnog het wettelijk minimum loon ontvangen, stelt Pérez in een brief aan de vier gemeenten. De FNV gaat actie ondernemen om dit te realiseren.

Misstanden

Al in 2018 heeft de SP Nissewaard een witboek samengesteld over de misstanden bij het werk-leerbedrijf. Uit het witboek: ‘Gelet op de organisatiestructuur en werkwijzen van de partcipanten is Voorne Putten werkt te calssificeren als de machine bureaucratie van Henry Minzberg’. In het witboek wordt verder uitgelegd wat deze machine bureaucratie inhoudt. Het leeuwendeel van de participanten wordt in een keurslijf gedwongen, waarbij maatwerk in de trajecten niet geleverd kan worden. De door efficiency gedreven mate van standaardisatie van de werkzaamheden laat dit niet toe. Uit de vele gesprekken die de SP met de medewerkers heeft gevoerd blijkt dat er veel onzekerheid, angst en frustratie bij de medewerkers heerst. De klachten van de medewerkers worden daardoor noodgedwongen slecht summier behandeld. De mensen moeten anoniem blijven, uit angst voor kortingen en stopzettingen van de uitkering. Een vergelijkbaar onderzoek van de SP in ’s Hertogenbosch zou ertoe geleid hebben dat mensen werden gekort op hun uitkering. Uit het witboek wordt wel duidelijk dat er machtsmisbruik is van de caseworkers op het gebied van ARBO zaken (overtreding ARBO wet) niet nakomen afspraken, gebrekkige communicatie, pesten en uitsluiten op het werk, en intimidatie.

Het witboek kun je hier lezen. 

14-08-2019 Brief aan het College van B&W en Gemeenteraad van FNV, aankondiging eisen 14-8-2019 

12-08-2019 Lees hier het handhavingsverzoek aan AP. 

Persbericht FNV over het werk-leer bedrijf. 

‘Vrouw verkracht bij leerwerkbedrijf Voorne-Putten’ 

Gemeenten behandelden werklozen mogelijk crimineel,

]]>

zaterdag 17 augustus 2019

Intensieve handel in privé gegevens door bedrijven brengt grote risico’s met zich mee

Mensen worden soms plat gebeld

We wisten al dat grote multinationals zoals Google en Facebook het niet zo nauw nemen met de privacy, en dat er regelmatig sprake is van datalekken, maar vandaag heeft het Algemeen Dagblad een schokkende reportage over de handel in privégegevens ook van kleinere bedrijven. Het blijkt op grote schaal voor te komen. De gegevens kunnen behalve op leeftijd, adres en andere gegevens ook betrekking hebben op het burgerservicenummer. Vooral energiebedrijven lijken er gebruik van te maken, en ook in gegevens uit datalekken wordt volop gehandeld. Mensen worden lastig gevallen aan de telefoon. Het Bel me niet Register werkt niet. Ook kunnen kwaadwillenden allerlei vormen van fraude plegen, zoals identiteitsfraude. Op 23 juli werd bekend, dat er maandelijks vermoedelijk tientallen namen en adressen uit het kentekenregister worden verhandeld, mogelijk voor criminele doeleinden. Lees hier het artikel op RTL nieuws.


Ondanks de nieuwe privacywetgeving blijken privacybeloftes na faillissement van een bedrijf niets waard. Curatoren verkopen complete klantenbestanden zonder toestemming van consumenten. De toezichthouder grijpt niet in. Lees artikel in de Groene van een half jaar geleden.

Pas op met het invullen van enquêtes!. Vaak heb je dan expliciet toestemming gegeven dat in je gegevens wordt gehandeld. Ook gebruiken energiebedrijven verkooptrucs waarbij je zonder het te weten een nieuw (energie) contract afsluit. 

Wat niet in het artikel in het Algemeen Dagblad staat is, dat ook andere bedrijven zoals elektronicaconcern BCC, die over een uitgebreide database van de klanten beschikt, althans tot voor kort, intensief samenwerkte met energiebedrijven. In de winkels was een verkoper van een energiebedrijf constant aanwezig en de verkopers van BCC verwezen je naar die verkoper, gepaard gaande met extra kortingen als je bij BCC elektronica materiaal of bijvoorbeeld een wasmachine aanschafte.

De reden dat energiebedrijven zo hevig nieuwe klanten proberen te werven is waarschijnlijk, dat  de eigenaars hun winsten niet halen uit het afsluiten van energiecontracten, maar uit een zo groot mogelijke aantallen klanten. Het bedrijf wordt dan bij ene eventuele verkoop veel meer waard, omdat de waarde wordt bepaald door de aantallen klanten.

Lees hier het artikel in het Algemeen Dagblad. 

Zie ook andere artikelen op deze blog

Woningcorporaties precies op de hoogte van privéleven huurders. 

Geeft NOOIT uw Digid code af, ook niet aan functionarissen van de overheid

De neoliberale Grote Broer

Meer over het onderwerp onder het label privacy.

Piet van der Lende

]]>

vrijdag 16 augustus 2019

Politieke soap en schending van de democratie bij de onrechtvaardige vermogenstoets voor kwijtschelding van gemeentelijke heffingen

Koningin Maxima opent de tentoonstelling ‘gek op geld’ in het belastingen en douane museum in Rotterdam

Groot probleem bij de kwijtschelding van gemeentebelastingen en waterschapsbelastingen voor minima zijn de strenge regels op het gebied van ‘vermogen’. In feite moet je reserve 0 zijn. Is het iets meer, dan moet je betalen, ook al is dat meerdere maar een paar honderd euro. Als alleenstaande mag je op de peil datum niet meer op je rekening hebben staan dan de uitkering of loon (het nettobedrag dat geldt voor je leefsituatie) plus woonlasten na aftrek van huurtoeslag, plus ziektekostenverzekering na aftrek van zorgtoeslag. Voor AOW-ers gelden iets hogere bedragen. De normen worden ook aangepast met toepassing van de kostendelersnorm, dus dan gelden lagere bedragen bij de berekening.


Bij de Bijstandsbond kwamen veel klachten binnen over deze strenge normen. Daarnaast kwamen over de uitvoering in Amsterdam nog andere klachten binnen over de wijze waarop de Dienst Belastingen de regels uitvoerde. Ook bij de Ombudsman kwamen tientallen klachten binnen. Dat kun je zien op hun website. De koppeling van kwijtschelding aanvragen voor gemeentelijke heffingen en kwijtschelding aanvragen voor waterschapslasten bij Waternet verliep niet goed. Mensen denken dat ze bij een kwijtscheldingsaanvraag tegelijkertijd aanvragen voor waterschaps- heffingen maar dat is niet zo. De communicatie van de gemeentebelastingen en Waternet hierover is onduidelijk. Soms ploft er aan aanmaning of nog erger in de bus van Waternet waarbij niet is doorgegeven door Gemeentebelastingen dat kwijtschelding is aangevraagd. Dit wordt niet automatisch aan Waternet gemeld, en de mensen moeten zelf zowel bij Waternet als bij de Gemeentebelastingen aan de bel trekken om een en ander recht te zetten.. Wij hebben dit aan de orde gesteld in een gesprek met wethouder Groot Wassink, en die heeft het volgende geantwoord.

De gegevensuitwisseling tussen Belastingen en Waternet is de afgelopen periode inderdaad niet optimaal geweest. In november 2017 is bij Belastingen een nieuw informatievoorzieningssysteem geïntroduceerd, dat – in tegenstelling tot het vorige systeem – geen koppeling had met het ICT-systeem van Waternet. Door het ontbreken van de koppeling konden meldingen dat een verzoek om kwijtschelding was ontvangen bij Belastingen niet op geautomatiseerde wijze worden doorgegeven aan Waternet. Inmiddels is dit probleem opgelost. Het college betreurt dat er Amsterdammers zijn die nu langer op antwoord hebben moeten wachten dan gebruikelijk.

Hoe belachelijk het is, dat bij kwijtschelding je vermogen 0 moet zijn blijkt ook uit het volgende. Mensen die in een vrijwillige schuldsanering zitten en sparen om hun schulden af te lossen komen NIET in aanmerking voor kwijtschelding. De strenge regels hebben ook gevolgen voor het experiment bijverdienen naast je bijstandsuitkering in verschillende gemeenten. De premie die je in het experiment krijgt, wordt na een half jaar in één keer overgemaakt. Dit kan een bedrag betreffen van vele honderden euro’s. Als je daarbij ook nog het vakantiegeld rekent, kom je boven de normen voor kwijtschelding. Ook als hier ook de drie maanden termijn geldt, ben je dus gedwongen in maximaal drie maanden tijd het geld over de balk te smijten. Sparen in de bijstand voor onvoorziene omstandigheden is zo onmogelijk, terwijl in andere dossiers ervan uitgegaan wordt dat bijstandsgerechtigden 10% spaarcapaciteit hebben. Dit punt hebben wij bij de gemeente aan de orde gesteld en het leidde tot een artikel in Het Parool. 

Wij gaan hier in het kort in op de politieke discussie over bovenstaande problematiek, want het is een zeer merkwaardig politiek dossier.

Op 9 februari 2010 werd een wetsvoorstel in de Tweede Kamer aangenomen waarbij de Gemeentewet en de Waterschapswet werden gewijzigd in verband met de verruiming van de bevoegdheden van de Gemeenteraden, om kwijtschelding van gemeentelijke heffingen te verlenen. Dit betekent dus, dat de gemeenten zelf een grotere invloed zouden krijgen op het vaststellen van het vrij te laten vermogen bij beoordeling van kwijtschelding.

En toen…… gebeurde er 6 jaar lang NIETS. De regering tekende de wet niet, en hij werd niet gepubliceerd in de Staatscourant, was dus nog niet ingevoerd. In feite werd een democratisch genomen besluit van de Tweede Kamer getraineerd. De oude strenge kwijtscheldingsnormen bleven gewoon gelden.

Vervolgdiscussie in Amsterdam

Maar de strenge normen bleven de gemoederen bezig houden. In Amsterdam schreef de cliëntenraad van de sociale dienst in 2015 een brief aan de politieke partijen in de gemeente, waarin naar voren kwam, dat de Dienst Belastingen op een bepaalde peildatum een peiling werd uitgevoerd om te bepalen of iemand voor kwijtschelding in aanmerking kwam. De cliëntenraad stelde, dat de peiling soms werd uitgevoerd in de maand, waarin het vakantiegeld wordt uitbetaald. Minima zouden dan voldoende vermogen hebben om de gemeentelijke heffingen en de Waterschapsbelasting te betalen. Dat konden ze mooi van het vakantiegeld doen, begrijp je? In de brief spreekt de cliëntenraad over schrijnende situaties die ontstonden door het afwijzen van de kwijtschelding en de daarmee gepaard gaande slechte communicatie vanuit de gemeente. Hierop zijn vragen gesteld door het lid van de gemeenteraad Dennis Boutkan en de maatregel werd genomen, dat het vakantie geld drie maanden op je rekening mag staan alvorens meegerekend te worden. Daarna is het vermogen en krijg je geen kwijtschelding meer.

De discussie kreeg een vervolg in Amsterdam, toen op 20 juli 2017 het lid van de gemeenteraad Femke Roosma een motie indiende, samen met het raadslid Guldemond, inzake de voorjaarsnota 2017 waarin wordt gerefereerd aan de wet van 2010 en waarin het College van Burgemeester en Wethouders wordt verzocht samen met andere gemeenten er bij het Rijk op aan te dringen de wet van 2010 uit te voeren en gemeenten ruimere bevoegdheden te geven. Dit had tot gevolg dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een brief schreef aan de regering. Dit leidde in eerste instantie tot een brief van de staatssecretaris van Financiën dat de minister van Binnenlandse Zaken, mevrouw Ollongren op de brief van de VNG zou antwoorden.

Dat antwoord kwam een HALF jaar later, op 5 juni 2018. Inhoud van de brief: het kabinet verruimt de mogelijkheden om gemeentelijke belastingen kwijt te schelden NIET. De democratisch aangenomen wet wordt niet uitgewerkt in lagere regelgeving, waarbij het specifiek gaat om de financiële vermogenstoets voor het kwijtschelden.

Begin 2019 heeft de G5, het samenwerkingsverband van de vier grote steden Rotterdam, Amsterdam, Utrecht en Den Haag, nogmaals een brandbrief aan minister Ollongren geschreven dat het toch echt zo niet langer kan. Toen gebeurde er weer een hele tijd niets. De brief is nog steeds niet officieel beantwoord. Wel heeft de minister mondeling laten weten dat ze blijft bij het standpunt dat de regels niet versoepeld worden. Utrecht overweegt nu burgerlijk ongehoorzaam te worden en zelf nadere regels te gaan formuleren.

Piet van der Lende

]]>

donderdag 15 augustus 2019

Is al die bijzondere bijstand voor laptops in minima gezinnen wel terecht?

Wij vragen ons af in hoeverre er scholen zijn die de ouders onder druk zetten leermiddelen zoals laptops en tablets voor hun kinderen te betalen, of onder druk zetten om een vergoeding te vragen op basis van een gemeentelijke regeling voor minima, terwijl ze als school zelf voor het lesmateriaal zouden moeten zorgen.


In veel gemeenten kunnen minima-gezinnen met schoolgaande kinderen soms een vergoeding krijgen voor de aanschaf van laptops of andere ICT voorzieningen omdat de scholen eisen dat de scholieren hierover beschikken, vanwege de digitalisering van het onderwijs. Elektronica keten BCC kreeg in de winkels veel vragen van ouders, die vroegen of men bij BCC op de hoogte was van de regelingen. Daarom heeft het concern een onderzoek ingesteld. En wat blijkt? Ouders die een laptop voor hun kinderen op school nodig hebben en die een vergoeding bij de gemeente vragen, zijn in de ene gemeente veel slechter af dan in de andere. BCC heeft de regels van 344 gemeenten in kaart gebracht. In sommige gemeenten, zoals Den Helder, krijgen de ouders geen bijdrage, terwijl in Wijk bij Duurstede een subsidie van 900 euro kan worden verkregen. Gemiddeld liggen de vergoedingen in de gemeenten rond de 400 euro. In Amsterdam is er een ingewikkelde regeling. Voorwaarden voor basisschool leerlingen: U moet in Amsterdam wonen, U moet een laag inkomen en weinig vermogen hebben, U ontvangt kinderbijslag of pleegoudervergoeding voor uw kind. Uw kind moet eerst een computercursus doen. Daarna krijgt u een code om in de webshop een laptop of tablet uit te kiezen.

Uw kind krijgt eenmalig op de basisschool een gratis laptop of tablet. Uw kind gaat naar de basisschool. Uw kind is nu 10, 11 0f 12 jaar.

Uw kind moet bij u in huis wonen. Wanneer je aan alle regeltjes voldoet, krijg je een vergoeding.

De Bijstandsbond heeft met wethouder Groot Wassink over de regeling gepraat. Daarbij stelden wij het volgende aan de orde. Dat ging over de computer voor arme gezinnen waarvan de kinderen naar het voortgezet onderwijs gaan. We kregen signalen, dat deze computers (laptops) niet van zo’n beste kwaliteit zijn en regelmatig stuk gaan. Dit ligt volgens ons niet alleen aan de gebruikers zelf, ook bij de kwaliteit van de laptops zetten wij vraagtekens. Na 5 jaar mag je een nieuwe laptop aanvragen. Bijvoorbeeld wanneer het kind in de hoogste klas van het voortgezet onderwijs zit. Wij hebben een klacht binnengekregen van een mevrouw, wiens zoon zo’n tweede mal een laptop aanvroeg. Hij zit op het vwo, en kan goed met computers omgaan en heeft de eerste keer de cursus computeren gevolgd, wat verplicht blijkt te zijn. Nu moet hij bij de tweede laptop weer die basiscursus volgen, terwijl hij de cursus al gevolgd heeft en bovendien veel van computers weet. Wordt daar niet te rigide mee omgegaan?

In een reactie wordt het meeste van het bovenstaande ontkend.

‘De laptops zijn van een goed merk  (Toshiba) en zijn nieuw. Er wordt als gemeente een uitgebreide garantie van 3 jaar bovenop de 1 jaar fabrieksgarantie geboden. De totale garantietermijn bedraagt dus 4 jaar. In deze periode kunnen de scholieren de laptop laten repareren, wordt hij vervangen als hij niet te repareren is en kunnen de scholieren bovendien een jaarlijkse apk check (check op virussen etc.) laten uitvoeren bij een servicepunt. Het model staat binnen Toshiba bekend als een robuust model, speciaal ontwikkeld voor gebruik door scholieren. Het aantal storingsmeldingen ligt op 1,1 %  van het aantal uitgegeven exemplaren. Daarmee wordt het beoordeeld als een voldoende kwalitatief product.

Workshop

De regeling bestaat uit educatie en hardware. De workshop van tweeënhalf uur wordt daarbij als volwaardig onderdeel van de regeling gezien.

Omdat de digitale wereld snel verandert, is het belangrijk dat ook scholieren die voor de tweede keer een laptop ontvangen opnieuw de workshop volgen. Het is uiteraard mogelijk dat enkele scholieren weinig nieuws zullen horen, maar het is kostbaar en moeilijk te organiseren om van te voren een niveaubepaling te doen. De aanbieder van de workshops is flexibel in het aanpassen van de lesstof naar het gewenste niveau’.

Zijn de vergoedingen wel altijd nodig? Moeten scholen niet voor de leermiddelen zorgen?

Naar aanleiding van het onderzoek van BCC vragen wij ons af, of scholen niet voor een laptop of tablet moeten zorgen. Daarover blijken bij het ministerie van onderwijs regels te zijn, waarbij dit soms inderdaad zo is. In antwoorden op schriftelijke vragen van de Tweede Kamerleden Westerveld (GroenLinks) en Kwint (SP) over de kosten van digitale leermiddelen zegt minister Slob het volgende. ‘Uit de meest recente schoolkostenmonitor (2015-2016) blijkt dat ongeveer de helft van de ouders met leerlingen op het vmbo, havo of vwo aangeeft kosten te maken voor ICT. Deze kosten zijn echter altijd vrijwillig. Scholen mogen ouders niet verplichten om een laptop of tablet te betalen. Als een school volledig overgaat op digitale leermiddelen dan moet de school in laptops of tablets

voorzien. De school mag hiervoor een bijdrage van de ouders vragen, maar is verplicht om te benadrukken dat die bijdrage vrijwillig is. Als de vrijwillige bijdrage niet wordt betaald, dient de school zelf in een alternatief te voorzien’.

En: ‘De Wet Gratis Schoolboeken wordt elke vier jaar geëvalueerd. De volgende evaluatie is voorzien in 2020. Bij deze evaluatie wordt ook aandacht besteed aan de digitalisering van het onderwijs en wat dit voor leermiddelen en daarvoor benodigde randvoorwaarden betekent’. Hier is de beantwoording van de Kamervragen. Link:

Conclusie: Een laptop of tablet is geen gratis lesmateriaal. Middelbare scholen hoeven niet voor een laptop of tablet te zorgen. Maar scholen kunnen van ouders of verzorgers ook niet eisen dat zij de kosten betalen.

Vervangt een school (een groot deel van de) schoolboeken door digitaal lesmateriaal? Dan moet de school voor dit materiaal zorgen. De school mag hiervoor een vrijwillige bijdrage van de ouders vragen. Ouders zijn niet verplicht deze bijdrage te betalen als zij dit niet willen of kunnen. De school moet dan voor ander passend lesmateriaal zorgen.

In de praktijk is van de vrijwilligheid natuurlijk geen sprake. De regeling is zo vaag, dat een vaag schemergebied ontstaat van onderhandelingen tussen de ouders en de school, waarbij de school misbruik van de situatie kan maken door te zeggen ‘wij betalen niks en je gaat je kind toch niet in een uitzonderingspositie plaatsen? Vraag maar een vergoeding bij de gemeente’. Terwijl ze strikt genomen zelf voor het lesmateriaal zouden moeten zorgen.

Piet van der Lende

]]>

woensdag 14 augustus 2019

Een sociaal panopticum ter controle van de armen: het P.W. Janssen hofje in de Da Costa straat in Amsterdam

Het zogenaamde P.W. Janssen hofje in de Da Costa straat is gebouwd in 1895 en ontworpen door architect W. Hamer volgens de stroming van het electricisme met invloeden van de neorenaissance. Het gebouw in het midden was de woning van de opzichter. Er was ook een leeszaal in gevestigd voor de bewoners van het hof. De beheerder woonde dus midden in het hofje en zag streng toe op naleving van de regels: geen alcohol, verplicht zieke buren helpen en om elf uur binnen de poort. Het heeft wel iets van de opzet van een sociaal panopticum ter controle van de armen zoals dat eind 18e eeuw voor het eerst ontworpen werd door Jeremy Bentham: een centraal gelegen bewakershuisje van waaruit je alles kunt overzien, dag en nacht.


Het hofje bestond uit 14 huizen. Tien van de veertien huizen waren bedoeld voor 56 onvermogende Nederlandse en Duitse gezinnen. Uit de huuropbrengsten van de vier overige huizen werd het beheer en het onderhoud betaald. Architect Willem Hamer was ook bestuurslid van de stichting.De bouw van het hofje kostte in 1895 155.000 gulden.

De bouw van het hofje werd gefinancierd door De steenrijke P.W Janssen, waarnaar het hofje ook genoemd is, die zijn geld verdiend had in de graan- en tabakshandel. De beroemde Deli maatschappij, die in Nederlands Indië tabak teelde en op de Europese markt verkocht was van P.W. Janssen. Hij besloot een deel van zijn geld in liefdadigheid te stoppen. Daartoe richtte hij onder meer de Nederlandsch-Duitsche Stichting op. Deze stichting financierde de bouw van het hofje. P.W. Janssen richtte ook andere stichtingen op die aan liefdadigheid deden, zoals de P.W. Janssen’s Friesche stichting. Je zou kunnen zeggen dat hij met het geld dat hij verdiend had door koloniale uitbuiting toch nog iets goeds deed.

]]>

Collectieve ziektekostenverzekeringen gaan op termijn verdwijnen

Kliniek van het Mentrum in Amsterdam. Door concurrentie zou de bureaucratie in de zorg minder moeten worden, maar in de praktijk wordt die alleen maar groter.

Op dit moment lopen de onderhandelingen van verschillende gemeenten met de zorgverzekeraars voor Collectieve ziektekostenverzekeringen die gemeenten voor de minima afsluiten. En een sombere conclusie kan nu al worden getrokken: deze contracten met ziektekostenverzekeraars gaan op termijn verdwijnen. De ziektekostenverzekeraars willen van de collectieve kortingen af en er is nu al in 80 gemeenten geen collectieve verzekering meer. Nu zijn 2 op de 3 Nederlanders collectief verzekerd bij 51.000 polissen.


Ook de regering wil van de collectieve verzekeringen af. De korting die verzekerden ontvangen op hun collectieve zorgverzekering is nep. Dat stelt minister Bruno Bruins van Medische Zorg. Hij wil voor 2020 een einde maken aan deze praktijken en de zorgverzekering voor iedereen transparanter maken. De collectieve zorgverzekering wordt in 2020 aan banden gelegd. Het argument is, dat de Collectieve korting een sigaar uit eigen doos is. Verzekeraars stellen dat het collectief inkopen van zorg een financieel voordeel oplevert die wordt doorgerekend aan de verzekerden. Maar dit voordeel wordt volgens Bruins in de praktijk helemaal niet bereikt. Het collectieve voordeel dat verzekerden kunnen krijgen op een basisverzekering is dus nergens op gebaseerd.

Zorgverzekeraars geven korting op een polis die van zichzelf al relatief duur is. Voor de klant is dat op het eerste gezicht aantrekkelijk, maar het levert geen voordeel op. Een lokkertje om klanten te winnen. Allereerst wil Bruins een einde maken aan de fictieve korting van verzekeraars. Daarom mag per 2020 de collectieve korting op een basisverzekering maximaal 5 procent bedragen. Nu is dat nog 10 procent.

Verder moeten zorgverzekeraars duidelijk laten zien:

Welke zorgverzekeringen nagenoeg identiek zijn binnen een concern

Op welke zorgpolis de collectieve korting wordt toegepast

Wat deze verzekering kost en of de korting wel ‘echt’ is.

De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gaat strenger controleren op de transparantie-eisen die aan verzekeraars gesteld worden. Het moet voor verzekerden dan gemakkelijker worden om zorgverzekeringen te vergelijken.

De korting die verzekeraars mogen toepassen op de aanvullende zorgverzekering blijft onveranderd. Dat komt omdat deze verzekeringen particulier worden aangeboden.

De ontwikkelingen in Amsterdam

In gesprekken met wethouder Vliegenthart in 2017 stelde de Bijstandsbond al aan de orde, dat er verslechteringen zaten in de nieuwe contracten die de gemeente met Zilveren Kruis afsloot. De gemeente Amsterdam heeft voor de jaren tot ern met 2018 bij ziektekostenverzekeraar Zilveren Kruis voor minima in de hoofdstad de zogenaamde collectieve zorgverzekering Amsterdam afgesloten. Maar minima die deze verzekering hebben afgesloten krijgen voor 2018 te maken met een forse stijging van de premie.

Tot 2017 kregen de minima een collectiviteitskorting van 7,5 % op de basisverzekering. In 2018 krijgen de minima nog maar een collectiviteitskorting van 3,5 %. Dat betekent dat de individuele verzekerde dus 4 % collectiviteitskorting misloopt.

Wij vroegen ons in dit verband af, of wel voldoende scherp wordt onderhandeld met Zilveren Kruis, wij hadden de indruk dat het allemaal nogal vanzelfsprekend en automatisch gaat, eerst was er ZAO Amsterdam, toen Agis en nu Zilveren Kruis. Is er onderzocht of er andere, concurrerende ziektekostenverzekeraars zijn die goedkoper zijn en waarom is de collectiviteitskorting zo omlaag gegaan? Een bezuiniging?. Zilveren Kruis zegt zelf dat de collectieve verzekering Amsterdam niet kostendekkend is, en dat ze in overleg met de gemeente hebben besloten de collectiviteitskorting te verlagen, omdat anders de premies voor andere verzekerden te hoog worden. Met andere woorden: Zilveren Kruis heeft de korting verlaagd omdat ze dan extra goedkoop kunnen zijn in de concurrentie met andere verzekeringen.

De  reactie van de gemeente op onze interventie was, dat het onderzocht zou worden, met name op basis van het feit, dat er voor 2019 een openbare Europese aanbesteding zou worden uitgevoerd. Maar dit bood geen soulaas.

In de raadscommissie werk en inkomen van 5 september 2018 werd het volgende duidelijk. De onderhandelingen over een nieuwe ziektekostenverzekering voor 2019 verliepen moeizaam. De Europese aanbesteding leverde slechts één inschrijver op…… dus Zilveren Kruis. Dat maakte de onderhandelingen moeilijk. Het concurrentieprincipe werkte hier dus duidelijk niet. Zorgverzekeraars behalve Zilveren Kruis hebben de Amsterdamse aanbesteding geboycot. Zo kan Zilveren Kruis de truc toepassen: een extra dure verzekering en dan zogenaamd korting geven en andere verzekeraars kunnen dat dan weer in andere regio’s. Toch heeft Amsterdam voor 2019 een verzekering kunnen afsluiten. Maar het is de vraag, of dit in 2020 weer kan, en wat daar dan eigenlijk de voordelen van zijn.

conclusie

De theorie was dat concurrentie tussen zorgverzekeraars de premie verlaagt en de kwaliteit verhoogt. Want daarmee weten zij meer verzekerden aan zich te binden. Deze theorie is niet bevestigd. Immers, na 2006 trad in Nederland geen trendbreuk op in de kostenontwikkeling. Nederland behoort tot de duurste Europese landen op het gebied van gezondheidszorg. In ons land staan verder concurrentie en de noodzaak tot meer samenwerking en integratie op gespannen voet. Concurrentie tussen zorgverzekeraars moet beperkt en op termijn afgeschaft. Grote winsten verdwijnen in de zakken van de zorgverzekeraars door het falen van de concurrentie. De gezondheidszorg is nu duur en slecht georganiseerd. De krampachtige pogingen voor 2020 van deze rechtse regering de concurrentie wel te laten werken door meer transparantie zullen falen.

]]>

dinsdag 13 augustus 2019

De VVD over de toeslagen en de armoedeval voor minima

Het VVD raadslid Claire Martens in Amsterdam heeft iets uitgerekend. Een gezin bestaande uit twee hardwerkende Amsterdammers met één kind waarbij de ouders allebei een minimuminkomen verdienen, houdt per maand slechts 25 euro meer over dan een Amsterdams gezin bestaande uit een kind waarvan de ouders allebei in de bijstand zitten. De volledige berekening kun je lezen in de Telegraaf en hier. Conclusie Claire Martens: ik ga vragen stellen aan het college. (Aan Rutger Groot Wassink dus. We zijn benieuwd wat hij ervan vindt) „Als je tot de conclusie moet komen dat je door hard te werken letterlijk maar een paar euro’s meer overhoudt dan een gezin dat niet werkt, is dat niet rechtvaardig.”

Wat vinden wij bij de Bijstandsbond van de berekening en de conclusie van Claire Martens?


De kosten van de kinderopvang zijn voor het gezin waarin beiden werken tegen het minimumloon meer dan 5000 per jaar. Dit door de toeslagensystematiek. Die de VVD regering bedacht heeft. Mischien moet kinderopvang ruimer beschikbaar komen en minder duur worden. Te financieren door de uit de pan rijzende aantallen miljonairs zwaarder te belasten.

Bovendien: waarom is het eigenlijk per definitie onrechtvaardig dat in een gezin warin beide ouders werken niet veel meer binnenkomst dan in een gezin waarin beide ouders in de bijstand zitten? Wanneer de ouders in dat bijstandsgezin geen werk kunnen vinden, of arbeidsongeschikt zijn is het niet onrechtvaardig.

Bovendien is het minimumloon te laag. Dus #samenvoor14. Minimumloon naar 14 euro per uur zoals de FNV zegt. Het VVD raadslid wil dit weer eens aan de orde stellen (hebben ze al eerder gedaan) niet om de lonen te verhogen of de kosten van het werkende gezin naar beneden te brengen, maar om te bezuinigen op het krappe budget van het bijstandsgezin door allerlei toeslagen te schrappen die dat gezin broodnodig heeft, financieel gezien. Want dan worden de verschillen ook groter, begrijp je? En gaan mensen sneller allerlei rot baantjes nemen uit wanhoop zodat de werkgevers kant en klaar gewillig personeel krijgen waarbij ze geen rekening hoeven te houden met de wensen en mogelijkheden van de werknemer.

Bovendien is de invloed van de toeslagensystematiek voor de minima en de daaruit voortvloeiende armoedeval voor de dynamiek van de arbeidsmarkt veel geringer dan rechtse partijen suggereren. Het is de typische VVD mentaliteit om te veronderstellen dat mensen alleen betaald willen werken als ze veel kunnen verdienen. Maar onderzoek na onderzoek van de werkmotivatie van werknemers heeft aangetoond, dat mensen meestal heel andere redenen bovenaan zetten, zoals leuke collega’s waarmee je contact hebt, je kunnen ontplooein in je werk door een bijdrage te leveren aan de maatschappij en voor jezelf, etc.

Bovendien is er gelukkig maar een beperkt aantal (enkele honderdduizenden) die alleen het minimumloon verdienen. Veel minimum cao lonen liggen hoger, en terecht. Het gaat in de berekening om een zeer specifieke situatie, die weinig voorkomt. Dus ook om die reden is de armoedeval van minder invloed dan rechts suggereert.

Als de werkgevers geen personeel kunnen vinden voor het flexibele ongeschoolde rot werk moeten ze eerst maar eens gaan werken aan het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden en omstandigheden en zelf bedrijfsscholen opzetten om aan goed technisch personeel te komen waarbij toegewerkt wordt in die bedrijfsopleidingen van de opleiding die de mensen al hebben naar het praktische werk. Maar de werkgevers willen voor een dubbeltje op de eerste rij zitten. Eerst de economie en dan de mensen is hun slogan. Maar het moet andersom: eerst de mensen en dan de economie.

piet

]]>

CBS goochelt weer met cijfers over werkloosheid

Het CBS rekent veel mensen met zorgtaken die betaald werk zoeken niet tot de werkloze beroepsbevolking.  Dit geldt ook voor andere delen van de niet-beroepsbevolking. Het CBS gebruikt een veel te enge definitie van werkloosheid.


Het is al vele malen gesignaleerd: het CBS manipuleert de werkloosheidscijfers. In mijn opvatting is een werkloze iemand, die betaald werk zoekt en het (nog) niet kan vinden. Daar horen volgens mij ook de werklozen bij, die lange tijd hevig hebben gezocht maar die geen betaald werk kunnen vinden en die de moed daarom hebben opgegeven. Als je uitgaat van deze definitie, kom je op een veel hoger aantal werklozen dan uit de cijfers van het CBS blijkt. In het tweede kwartaal van 2019 waren volgens het CBS 305 duizend mensen werkloos, 3,3 procent van de beroepsbevolking (seizoengecorrigeerd). De werkloze beroepsbevolking bestaat volgens het CBS uit alle 15- tot 75-jarigen die in Nederland wonen en geen betaald werk hebben, maar wel recent naar werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn. Volgens deze veel engere definitie dan die ik gaf worden veel werklozen niet als werkloos geteld.

Op dinsdag 13 augustus 2019 publiceerde het CBS een analyse, waaruit blijkt dat ze met hun eigen definiëringen in de knoop raken. In 2018 gaven 211 duizend vrouwen en 12 duizend mannen zorgtaken als reden om niet te kunnen of willen werken zegt het CBS.. In 2008 ging het om 305 duizend vrouwen en 8 duizend mannen. De afgelopen vijf jaar bleef de omvang van deze groep vrijwel constant. Dit zou blijken uit cijfers uit de Enquête beroepsbevolking (EBB) van het CBS.

In 2018 behoorden 3,8 miljoen mensen van 15 tot 75 jaar niet tot de beroepsbevolking. Dit zijn alle mensen in die leeftijdscategorie die niet voldoen aan de hierboven aangegeven enge definitie van werkloosheid van het CBS. Een groot deel hiervan, 1,5 miljoen, noemt hoge leeftijd als reden om niet te werken. Dus die kun je niet onder de werklozen rekenen. Over blijft een groep van 2,3 miljoen. Daarvan zijn er 223 duizend personen die aangaven niet te kunnen of willen werken omdat ze voor een gezin of een huishouden zorgen, ze vormden 6 procent van de niet-beroepsbevolking.

Daarnaast zijn er ook mensen die wel willen werken, maar een zorgreden opgeven waarom ze niet werken. Zij geven aan dat de combinatie van zorg en arbeid te grote druk geeft, dat ze geen geschikte betaalde kinderopvang kunnen vinden of dat schooltijden niet goed aansluiten. Van degenen met kinderen in de leeftijd tot 13 jaar ging het in 2018 om 20 duizend personen, van wie de meesten vrouw zijn (86 procent).

De zorg voor een gezin of huishouden kan ook een reden zijn voor (deeltijd)werkenden om niet meer uren te gaan werken, terwijl ze dat wel zouden willen. Met 27 duizend personen is het echter een relatief kleine groep die dit aangeeft. Mijn commentaar: Dat is dus eigenlijk in totaal een groep van bijna 50.000 personen, die in mijn ogen voldoet aan de enge definitie van het CBS. Maar nee, deze mensen worden tot de niet-beroepsbevolking gerekend en tellen dus niet mee in de werkloosheidscijfers. Bovendien als je de bejaarden en de mensen met zorgtaken buiten beschouwing laat kom je op een aantal van 2.1777.000 van de niet-beroepsbevolking. Hoeveel daarvan voldoen ook aan de definitie dat ze wel betaald willen werken en naar betaald werk op zoek zijn en dus in feite bij de werklozen moeten worden gerekend?

Kortom, het CBS blijft prutsen met definities om de werkloosheid naar beneden te krijgen. In de koppen van de krantenberichten en de begeleidende teksten vallen de aanvechtbaarheid van de CBS definities weg. Werkloosheid gedaald! kopte het CBS in het tweede kwartaal van 2019. En de media nemen dat kritiekloos over. Maar…. met zo’n bericht weten we dus in feite nog niets.

Piet van der Lende

]]>